Vandaag reed ik voorbij een reeks geparkeerde auto’s. Naast eentje ervan stond een man te zwaaien. Niet op een vrolijk wuivende manier, wel met de bedoeling mij te doen stoppen. Misschien had hij hulp nodig? Wilde hij me iets vragen? Stond hij met pech?
Ik zal het nooit weten want ik reed door. De auto voor me deed hetzelfde, de auto achter mij ook.
Ik schaamde me, voor mijn eigen gedrag en dat van mijn medemens. En ik was blij dat mijn kinderen niet bij me in de auto zaten. Hoe had ik moeten uitleggen waarom ik niet stopte voor iemand die mogelijk hulp zocht…
Ik zou hen kunnen vertellen wat er op die paar seconden allemaal door mijn hoofd ging:
- “Onlangs las ik een artikel over mensen die doen alsof ze pech hebben om je ondertussen te bestelen. Zou dat ook naast een steenweg gebeuren?”
- “Stel dat hij slechte bedoelingen heeft, dan ben ik nadien de naïeve oen die ondanks beter weten haar deur opent voor een man die ze niet kent.”
- “Indien deze man autopech heeft, kan ik met mijn beperkte technische kennis toch niets voor hem betekenen.”
- “Moest ik een man zijn, ik zou stoppen.”
- “Moest mijn echtgenoot bij me zijn geweest, ik zou stoppen.”
- “Moet het een vrouw zijn, ik zou stoppen.”
- “Ben ik nu een slecht mens?”
Achteraf gezien vind ik dat ik had moeten stoppen. Maar mijn instinct besliste er anders over. Het mannetje links op mijn schouder sust me: “Je volgde je buikgevoel, daar is niks mis mee.”. Het mannetje rechts is het daar niet mee eens. “Angst mag je leven niet bepalen. Durf te geloven in de goedheid van de mens.”
Ik weet het niet. En als ik het al niet weet, hoe moet ik mijn kinderen dan leren om juist te reageren op dit soort situaties? Niet meegaan of praten met mensen die je niet kent, vertellen we ze. Maar langs de andere kant willen we wel dat ze hulp bieden aan mensen in nood en dat ze open en sociaal zijn.
’t Is een moeilijke wereld, en het wordt er niet gemakkelijker op.