Met een duidelijk doel voor ogen stapten we binnen bij de dokter. Wij moesten en zouden die zwemgips krijgen. Indien niet nu, dan toch zeker over twee weken, vlak voor ons vertrek naar Gran Canaria.
Het idee van een volledig waterverbod zorgde immers voor een kortsluiting in mijn hoofd. Ik kon me ons Charlotte niet inbeelden aan de rand van het zwembad, braafjes met een boek of een strip. Neen, dan kent u mijn dochter nog niet.
Ik had er een goed gevoel bij, toen we vanmiddag in de wachtkamer zaten. Dat het kind niet zou kunnen duiken en springen, daar had ik me ondertussen bij neergelegd. Als ze zich maar af en toe eens in het water kon laten zakken, om wat af te koelen. Sowieso zou de nieuwe gips ook lichter zijn dan het lompe geval wat ze nu met zich mee droeg. En blauw, dat was ook een vereiste.
De dokter riep ons binnen en ik zette me schrap. Op spoed had ik drie dagen eerder kennis gemaakt met een gipsmeester (echt waar, zo heten die mensen) die naast een afkeer van Ryan Air, zo bleek, ook niet tuk was op zwemgipsen. Wie een gips draagt, moet stil zitten. Vast en zeker iemand zonder kinderen.
Dit keer was het gelukkig anders. “We gaan jou vandaag een zwemgips geven, he?” Soms kan je iemand na één zin al heel graag hebben. “Fijn,” antwoordde ik, “want we vertrekken over 2,5 weken op vakantie”. En toen kwam het, de zin die de miserie van de voorbije dagen deed verdwijnen als sneeuw voor de zon. “Geen probleem, over twee weken mag de gips er gewoon af.”
Charlotte vertelde me achteraf dat ze me zelden zo blij had gezien. Ze moest eens weten. Bleek dat de breuk zich snel zou herstellen en dat het niet goed is voor een kind om te lang in het gips te zitten.
De nieuwe gips is blauw en waterbestendig. Al was dat laatste voor Charlotte niet eens nodig. “Mama, ik ga daar niet mee zwemmen hoor… Dan gaan de namen er misschien af in het water.”