Ongeveer één jaar geleden ging het plots niet meer. Ik stond in de badkamer en probeerde mijn uitzinnige peuter onder bedwang te houden. Zij was moe van een dag in de crèche, ik was minstens even moe van een dag op het werk. Niks nieuws onder de zon. Dat mijn zoon beneden zat met een kleine wonde van een ongelukje op school had ik zelfs niet opgemerkt. Met een mompelend hallo was ik hem en zijn zus voorbij gelopen, de kleinste onder de arm, om die zo snel mogelijk haar bed in te krijgen, zodat ik nog wat werk kon verrichten die avond. Zulke avonden waren geen uitzondering meer.
Maar toen liep het plots anders. Ik voelde een enorme woede in me opborrelen, en tegelijkertijd angst dat ik mijn kind iets zou aandoen waar ik de rest van mijn leven spijt van zou krijgen. Ik nam een stap terug en begon te wenen. En daar ben ik een hele week niet meer mee gestopt.
Zodra mijn echtgenoot thuiskwam, heb ik de zorgen om het kind aan hem overgelaten en ben ik in mijn auto gestapt, richting dokter. Het uur dat ik in de wachtkamer zat, heb ik angstvallig op mijn laptop zitten tokkelen. Het ene mailtje na het andere werd afgewerkt, omdat ik besefte dat het even zou duren alvorens ik hier opnieuw de energie voor zou vinden. Het moet een zicht geweest zijn, bedacht ik me nadien: ik met mijn betraande gezicht, de laptop balancerend op mijn knieën. Natuurlijk kon de dokter me niet helpen. Maar hij waarschuwde me wel. Hij zou me een weekje rust voorschrijven, maar ik moest wel eens goed nadenken over de toekomst. Want dat weekje zou niets veranderen aan de oorzaak van mijn verdriet.
Ik schrok er niet van. Ik wist al heel lang dat het zo niet verder kon. Maar ik was bang om te veranderen. Er was zoveel goeds in mijn leven dat ik niet wilde loslaten, zekerheden die ik niet wilde verliezen. Ik besloot om de dagen rust te gebruiken om die veranderingen eens te concretiseren. Hoe zou “dat andere leven” eruit zien? Hoe kon ik de elementen in mijn leven tot een betere balans brengen? Wat maakte me zo verdrietig, zo moe? En wat zou me gelukkiger kunnen maken?
Het bleken poepsimpele vragen te zijn, en de antwoorden stonden op een mum van tijd op papier. Ze boezemden me nog steeds angst in, maar ze stonden er nu wel, zwart op wit. Ik moest niet meer wanhopen over hoe het toch verder moest, want dat was zo klaar als een klontje. Maar de moed ontbrak me. Ik nam een klein stapje in de goede richting en stuurde een mail naar de mensen die op mijn papier stonden als antwoord op de vraag “Waar zou ik nu eens heel graag willen werken, wat zou ik daar willen doen, en hoe zie ik dat praktisch?”. Ik geef eerlijk toe dat ik het enkel en alleen deed om mezelf achteraf niet schuldig te hoeven voelen. Ik had toch op zijn minst iets geprobeerd.
De maandag nadien keerde ik terug naar mijn werk. Een job die ik graag deed, maar waarvan ik nu wist dat ik ze niet lang meer zou kunnen volhouden. Ik nam me voor eerlijk te zijn. Ik vertelde mijn collega’s en bazen wat er aan de hand was, en lichtte hen in over mijn twijfels en angsten. Hun reactie was enigszins verrassend, maar achteraf het beste wat me kon overkomen.
Het was nu aan mij om het leven zoals beschreven op dat vodje papier waar te maken. De volgende maanden ging het langzaam maar zeker de goede richting uit. Het bedrijf dat ik gecontacteerd had, nodigde me uit voor een gesprek en niet veel later werkte ik een paar uurtjes per week voor hen als zelfstandige in bijberoep. Het werd zelfs nog beter toen ze positief reageerden op mijn voorstel om langzaamaan naar een halftijdse functie te evolueren. En zo gebeurde het dat ik onlangs als volledig zelfstandige ben beginnen te werken.
Het leven is nu écht wel anders, en toch minder anders dan verwacht. Ik geniet vooral van de tijd die ik nu méér heb met mijn kinderen. Mijn avonden zijn er veel rustiger op geworden: wat ik vroeger gedaan moest krijgen tussen 18u en 20u kan nu verspreid worden over vier volle uren. Ik merk dingen op aan mijn kinderen die vroeger aan mijn aandacht ontsnapt zouden zijn. Ik word minder snel boos. Ik heb ’s ochtends vaak tijd om een koffie te drinken en uit het raam te staren, een luxe waar elk mens recht op zou moeten hebben. Ik kan op een weekdag naar de kapper. Ik doe mijn boodschappen soms op een tijdstip dat er enkel oude mensen in de winkel staan (wat niet altijd een voordeel is). Ik kan mee op schooluitstap met de kinderen, als de juf dat vraagt. Ik krijg langzaamaan terug plezier in eten maken, iets wat vroeger het meest helse moment van de avond was. Ik maak geen lijstjes meer in m’n hoofd, zo vanaf een uur of 16u, met alle dingen die ik die dag nog moet doen. Ik heb er vertrouwen in dat ik tijd heb voor de dingen, en de tijd schaadt dat vertrouwen zelden.
Misschien het mooiste van alles: ik begin al die dingen als vanzelfsprekend te nemen. Ik voel me niet meer raar als ik op een weekdag ga winkelen. Ik vind het doodnormaal om me op een maandagochtend in de zetel te zetten en vijf minuten van mijn kop koffie te genieten, om mijn kinderen op een weekavond om 16u naar de zwemles te kunnen brengen, en mijn jongste dochter nooit meer als laatste in de crèche op te pikken. Natuurlijk zucht ik ook nog wel eens als ik naar mijn werk vertrek. ’s Avonds ben ik nog steeds moe en vraag ik me af waarom er niet meer uren in een dag zijn. Natuurlijk werk ik af en toe nog verder nadat de kinderen in bed liggen. Ik moet nog steeds voor een inkomen zorgen. Die drie kinderen zijn er nog steeds, net zoals die echtgenoot die vaak in het buitenland zit voor zijn werk, en dat huishouden dat er alleen maar veeleisender op wordt. Maar ik ga er rustiger mee om, ik sta minder opgejaagd in het leven.
En ja, time is money, inderdaad. Meer tijd betekent minder geld. Ik heb een aantal voordelen opgegeven. Niet alleen financieel, maar ook sociaal. Ik stel me kwetsbaarder op in ons gezin nu ik een pak minder bijdraag. Ik loop het risico me af te zonderen, nu ik niet langer van het dagelijkse contact met collega’s kan genieten. De ideale situatie bestaat niet. Maar het kan geen kwaad om het stuur helemaal om te draaien als je de verkeerde richting aan het opgaan bent. Mijn ongeluksmaker was schuldgevoel, tegenover mijn kinderen, mijn werkgever, mijn echtgenoot, en vooral mezelf. Ik had alleen nog maar oog voor de dingen die ik niet goed deed, en daar werd ik ongelooflijk moe van.
Het heeft een jaar geduurd alvorens ik dat een beetje rechtgetrokken heb gekregen. En we zijn er nog lang niet. Want ik begin nu langzaamaan te beseffen dat ik nog vaak aan dat stuur zal moeten draaien. Eens mijn kinderen ouder zijn, kan ik gerust terug wat meer gaan werken, en zal ik daar waarschijnlijk zelfs zin in hebben. Het zal ook nodig zijn, voor mijn financiële en sociale welbehagen. Kortom: dit is niet mijn eindstation, maar enkel een tussenstop. Zolang ik me hier goed voel, kan ik er maar beter van genieten, niet?